Top

Drijfhorens en mosselslurpers

Het veelvuldige corona-thuiszitten vanaf maart 2020 heeft er bij sommigen voor gezorgd dat ze dingen gingen doen die ze voorheen nooit deden: mensen gingen plotseling brood bakken, tekenen, een online cursus yoga volgen. Of ze zaten ineens heerlijk in hun tuin naar een bijenhotel te kijken. Het was ook een periode waarin eindelijk eens lijstjes konden worden afgewerkt.

Iets dat al een poosje op mijn lijstje stond, maar dat er steeds niet van kwam, was het fotograferen van kleine schelpen die ik (Ben Verboom) en mijn medegezinsleden in de loop van jaren hebben verzameld. Kwam dat dus even mooi uit toen ik in mei 2020 de vraag kreeg of ik misschien een paar soorten schelpen kon leveren voor een nieuwe KNNV-veldgids over de weekdieren van de Nederlandse kust. De auteur, Rykel de Bruyne, had via mijn zoon (en aankomend marien bioloog) Lukas gehoord over onze collectie schelpen. En misschien wilde ik ze ook wel fotograferen?

Nou, dat wilde ik dus wel. De meeste soorten voor het boek waren inmiddels door anderen op de gevoelige plaat vastgelegd. Maar er ontbraken nog wat “lastige”, zeer kleine soorten, waarvan de auteur een beter exemplaar of een betere foto wilde. Van het lijstje dat we toegestuurd kregen, bleken we er zowaar enkele te hebben.

Wat een mooie gelegenheid was dit om die niet zo lang geleden aangeschafte, maar tot dan toe weinig gebruikte, ultra-macrolens eens uit te proberen en de bijbehorende techniek in de vingers te krijgen. Maar eerst moest ik op zoek gaan naar de beste model-schelpen. Enkele soorten hadden we zo “op voorraad” in de ladekast. Voor een paar andere zocht ik, om betere exemplaren te verkrijgen, nog een zakje met door Lukas van 20 m diep opgedoken schelpengruis uit onder een binoculair. Tenslotte kreeg ik ook nog twee soorten aangeleverd door een andere verzamelaar. Genoeg materiaal dus, ik kon aan de slag op mijn zolderkamertje.

Gepriegel

De te fotograferen schelpen waren tussen de 2 en 4 mm groot. Mini dus, nauwelijks groter dan een flinke zandkorrel. Naast een fatsoenlijke camera en die speciale, tot 5x vergrotende macrolens, was er nodig een stevig statief en een macrorail. Voor de verlichting gebruikte ik een koudlichtbron met twee lichtgeleiders. De schelpjes legde ik op een stuk zwart fluweel, om reflecties zoveel mogelijk te voorkomen. Misschien wel het lastigste onderdeel was het positioneren, d.w.z. het neerleggen van die veel te kleine schelpjes in de juiste stand voor een voor-, zij- en achteraanzicht. Dat was nogal een gepriegel.

De opstelling: het schelpje ligt in positie, adem inhouden, en knippen maar.

Gezien de zeer kleine scherptediepte van slechts een paar tienden van een millimeter, was het nodig de techniek van focus-stacking toe te passen: door het maken van een reeks beelden met telkens een iets verschoven scherptevlak, en deze vervolgens met software samen te voegen, ontstaat een foto met een veel grotere scherptediepte. Van voor tot achter zelfs, als je dat wilt.

Al met al is het maken van dit soort foto’s best wel een klusje. Maar met de resultaten kon ik tevreden zijn, en gelukkig was de auteur dit ook. In het najaar van 2020 verscheen hij dan, de ‘Veldgids schelpen’. Een prachtig boek, met daarin alle in Nederlandse zeewateren gevonden weekdieren, met en zonder schelp. Het was erg gaaf, en een eer, dat ik hiervoor enkele foto’s mocht maken.

Het gestippeld drijfhorentje, met 4 mm de grootste en ook de kleurigste van het stel. De schelp van deze fraaie soort is onder meer te herkennen aan de kleine putjes in het oppervlak.
Dit mosselslurpertje uit Hoek van Holland tikt bijna de 3 mm aan. Het schelpje mag er misschien onschuldig uitzien, het dier is een parasiet die met een soort slurfje slurpt van het levende weefsel van o.a. mossels.
Nog zo’n parasiet: het breed tandhorentje. Deze soort boort zijn voedingsslurf vooral in bepaalde kalkkokerwormen. 

‘Gruizen’

Overigens is het uitzoeken van schelpengruis, verzameld op het strand, of snorkelend of (als dat een optie voor je is) duikend van de zeebodem, erg leuk. De vormenrijkdom, ook van die hele kleine schelpjes, is fantastisch. En ook de biologie erachter is erg interessant. Zo hebben het hier afgebeelde mosselslurpertje en het breed tandhorentje, en ook het ruw traliehorentje op de bovenste foto, een minder saai leven dan hun kleurloze schelpjes misschien doen vermoeden: de soorten uit deze familie (de Pyramidellidae) zijn allemaal parasieten die op sneaky wijze met behulp van een soort slurf de lichaamssappen van hun gastheer opzuigen.

Als jouw nieuwsgierigheid door dit stukje is geprikkeld zou je, post-corona, eens een kijkje kunnen nemen op de tweejaarlijkse Anemoondag. Daar wordt je interesse misschien verder aangewakkerd door allerhande lezingen en informatiestands. En hier vind je, onder voorbehoud, ook Lukas en mij bij een tafel vol met bakjes gruis en enkele microscopen. Om het ‘gruizen’ eens uit te proberen.

Dit exemplaar van het geribd gordelhorentje staat niet in het boek, maar wil ik toch even laten zien. Na de vorming van een volgroeide mondrand (zie de verdikking halverwege) is de schelp verder gegroeid en zelfs bijna twee keer zo hoog geworden. De oorzaak van dit doorgroeien was mogelijk een infectie met een zuigworm, die door de extra windingen meer ruimte kreeg.